De afgelopen weken was er regelmatig goed nieuws in de media over de vervanging van de onderzeeboten van de Koninklijke Marine (KM). Op dit moment krijgen de onderzeeboten van de KM een levensverlengend onderhoud, zodat zij tot 2025 door de Nederlandse regering kunnen worden ingezet.
Naar aanleiding van het naderende einde van het Walrusklasse tijdperk heeft het CDA reeds in 2013 de minister gevraagd om de visie van het kabinet inzake de vervanging van de Walrusklasse nader toe te lichten. Op 11 juni jl. heeft de minister door middel van een brief de Tweede Kamer geïnformeerd over de visie op de toekomst van de onderzeedienst. In een brief van 12 bladzijden wordt een terechte 'loftrompet gestoken' over het wapensysteem onderzeeboot. De onderzeeboot is, zoals de minister schrijft, één van de belangrijke grote wapensystemen waaraan onze krijgsmacht zijn slagkracht ontleent. De Nederlandse onderzeeboten zijn uniek in haar soort. Zij treden wereldwijd op als verkenner, wapendrager en zijn uitvalsbasis voor speciale operaties.
In de Kamerbrief wordt verwezen naar de huidige inzetbaarheidsdoelstelling van onze onderzeeboten. Er moet onafgebroken één onderzeeboot beschikbaar zijn voor langdurige inzet, of twee onderzeeboten voor een kortere periode. Ik vind het bijzonder dat in een mooie volzin, na deze inzetbaarheidsdoelstelling, een opmerking wordt gemaakt over de robuustheid van de ondersteunende organisatie en het beschikbare personeel. Het komt op mij over dat de onderzeebootambitie van het kabinet afhankelijk is van de ondersteunende organisatie en het personeel. Wat mij betreft is dit de wereld op zijn kop: de kabinetsambitie bepaalt hoeveel onderzeeboten Nederland nodig heeft en indien nodig zal de organisatie hierop moeten worden aangepast. Als er sprake is van een aanpassing, kan dit financiële gevolgen hebben. Dit is uiteraard ook een belangrijk aspect in de brief. Niet de inzetbaarheidsdoelstelling maar de financiële ambitie is, zoals gebruikelijk, leidend. In 2018 zal een definitief besluit moeten worden genomen.
Hopelijk zijn tegen 2018 de financiële kaders voor Defensie aanzienlijk beter, want anders valt er in 2018 niet veel te besluiten. Het kabinetsantwoord op de Motie-Van der Staaij, Kamerbrief van 19 juni jl., komt nog steeds niet verder dan intenties en een trendbreuk. Bedragen worden nog steeds niet genoemd. Niet erg hoopgevend, naar mijn mening. Als komende jaren de budgetverhoging voor Defensie niet uitstijgt boven 'minder minder', zal Defensie in 2018 nog steeds op zwart zaad zitten. Het zal dan een uitdaging worden om zes nieuwe onderzeeboten te bestellen en gelijktijdig binnen de financiële kaders te blijven.
Ik ben dan ook van mening dat er bij het besluit rekening gehouden moet worden met inverdieneffecten. Als er namelijk rekening wordt gehouden met inverdieneffecten en men kijkt naar wat de onderzeeboten de belastingbetaler uiteindelijk daadwerkelijk heeft gekost, dan scheelt dit een slok op een borrel. In de Kamerbrief wordt namelijk gesproken over samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse Gouden Driehoek en een internationale partner.
Ik ga er vanuit dat de Gouden Driehoek betrokken wordt bij de bouw van onze nieuwe onderzeeboten. Op dat moment stroomt er namelijk niet alleen een aanzienlijk deel van kosten van de nieuwe onderzeeboten in de vorm van loonbelasting, BTW enz. per direct terug naar de minister van Financiën, maar zal het bedrijfsleven ook de innovatieve ontwikkelingen verder kunnen uitnutten. Op dat moment wordt het financiële plaatje voor Defensie en de belastingbetaler een stuk aantrekkelijker.